Veelgestelde vragen

  Nabestaandenpensioen

Zijn er straks ook nog mogelijkheden om ouderdomspensioen en partnerpensioen uit te ruilen?

 

De mogelijkheden om het ouderdomspensioen te verhogen door uitruil van partnerpensioen en andersom, blijven ook na de stelseltransitie behouden.

Wat wijzigt er in het partnerpensioen?

 

Als gevolg van de Wet toekomst pensioenen wijzigt:

  • de wijze van het vaststellen van de hoogte van het partnerpensioen én
  • de wijze van het afdekken van het risico op overlijden vóór pensioendatum en
  • is een uniform partnerbegrip geïntroduceerd. 

In de huidige regeling bouw je voor ieder dienstjaar een stukje partnerpensioen op. Als je komt te overlijden voor het bereiken van de pensioendatum wordt dit opgebouwde partnerpensioen uitgekeerd aan de achterblijvende partner. Dat wordt aangevuld met het partnerpensioen dat nog opgebouwd had kunnen worden als je tot de pensioenleeftijd was blijven werken. Dat toekomstige deel van het partnerpensioen is nog niet opgebouwd maar is wel verzekerd op risicobasis. Dat betekent dat voor dat deel van het partnerpensioen geen waarde wordt opgebouwd. Maar als het overlijden zich voordoet is de extra aanspraak gedekt uit de daarvoor betaalde risicopremies.

In de nieuwe regeling wordt de hoogte van het partnerpensioen niet meer bepaald door het aantal jaren dat je pensioen opbouwt. Voor iedereen wordt een percentage van het pensioengevend salaris verzekerd, of je nu één dag of 40 jaar in dienst bent. Dat percentage bedraagt 35% maar voor de eerste jaren is 30% afgesproken, dat leggen we hierna uit. De nieuwe Pensioenwet stelt dat huidige opgebouwde aanspraken op partnerpensioen ook na de stelseltransitie behouden blijven voor partnerpensioen. In feite wordt er dus dubbel uitgekeerd in het nieuwe stelsel. De partner van iemand die dan overlijdt voor de pensioenleeftijd, krijgt zowel de huidige opgebouwde aanspraak op partnerpensioen als de nieuwe dekking uitgekeerd. Omdat iedereen bij Pensioenfonds PDN partnerpensioen opbouwt zal het totale partnerpensioen in de eerste jaren na de stelseltransitie relatief hoog zijn. Daarom hebben sociale partners afgesproken dat de dekking in het nieuwe stelsel begint op 30%. Daarna zal het aandeel van oude opgebouwde aanspraken afnemen en wordt de dekking verhoogd naar de beoogde 35%. Wanneer dat moment is, is nu nog niet bekend.

Het partnerpensioen bij overlijden voor de pensioendatum wordt op risicobasis gedekt. Alleen als de deelnemer tijdens het deelnemerschap - of gedurende de WW-periode - komt te overlijden heeft de partner recht op een partnerpensioenuitkering en de kinderen onder voorwaarden recht op een wezenpensioenuitkering. 

Ook na pensioneren is een partnerpensioen verzekerd als een deelnemer dat wil. Als deelnemer in het fonds bouw je een pensioenkapitaal op. Dat kapitaal wordt op de pensioendatum, als er op dat moment een partner is, omgezet in een ouderdomspensioen en een partnerpensioen dat 70% bedraagt van het ouderdomspensioen. Deelnemers kunnen ervoor kiezen om af te wijken van deze 70%, óf om helemaal geen partnerpensioen te verzekeren.

Tot slot wordt ook de definitie van ‘partner’ gewijzigd. In de huidige wet- en regelgeving is het partnerbegrip gedefinieerd als: a) de echtgenoot; b) de geregistreerde partner; of c) de partner in de zin van de pensioenovereenkomst. Deze laatste categorie geeft sociale partners de vrijheid om te bepalen of – en zo ja onder welke voorwaarden - zij ongehuwd samenwonenden in aanmerking willen laten komen voor een partnerpensioen. Het gevolg is een grote diversiteit in de invulling van het partnerbegrip per pensioenregeling.

De wet toekomst pensioenen introduceert het volgende uniforme partnerbegrip:

  • echtgenoot;
  • geregistreerd partner; of 
  • partner in de zin van de pensioenovereenkomst zijnde de meerderjarige persoon die met de werknemer of de gewezen werknemer een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de tweede graad in de rechte lijn, een meerderjarig stiefkind of meerderjarig voormalig pleegkind.

Het criterium om in aanmerking te komen voor partnerpensioen als ongehuwd samenwonende zonder notarieel vastgelegd samenlevingscontract is het voeren van een gezamenlijke huishouding. 

Wat valt onder het nabestaandenpensioen?

 

Het nabestaandenpensioen bestaat uit de volgende onderdelen: 

  • Partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum;
  • Partnerpensioen bij overlijden na pensioendatum; en
  • Wezenpensioen.

Wat is afgesproken over het nieuwe wezenpensioen?

 

Net als het partnerpensioen is ook het wezenpensioen niet meer afhankelijk van het aantal dienstjaren. Er wordt per wees 20% van het salaris van de overledene verzekerd. Het totale bedrag aan wezenpensioen is begrensd op drie wezen, dus maximaal 3 x 20% = 60%. Als er meer dan drie wezen zijn dan wordt deze 60% gedeeld door het aantal wezen.

Verandert het partnerpensioen ook voor mensen die reeds gepensioneerd zijn?

 

Als je op de transitiedatum al met pensioen bent dan wijzigt het partnerpensioen in principe niet. Wel kan het zijn dat de ingegane pensioenen verhoogd worden op het moment van de transitie als de dekkingsgraad voldoende hoog is. Ook de meeverzekerde partnerpensioenen delen in dat geval mee in die verhoging. 

  Solidariteitsreserve

Welke risico’s worden opgevangen door de solidariteitsreserve?

 

Sociale partners willen de solidariteitsreserve inzetten voor de volgende doelen:

  • Wanneer de ingegane pensioenen in enig jaar gekort dreigen te worden, vult de solidariteitsreserve het tekort in dat jaar aan. Daarmee wordt nominale stabiliteit beoogd.
  • Als en voorzover het jaarlijks overrendement zakt onder -15%, wordt het negatieve rendement onder deze -15% aangevuld tot -15% uit de solidariteitsreserve.
  • Bescherming voor langleven risico, waardoor de pensioenpot niet leeg kan raken doordat iemand langer leeft dan vooraf rekening mee werd gehouden.

Waarom komt er een solidariteitsreserve?

 

Met het aanhouden van een solidariteitsreserve kan de regeling beter geoptimaliseerd worden om te zorgen voor stabiliteit van de pensioenuitkering en sturing op het verwachte pensioenresultaat. Financiële en economische risico’s kunnen over de generaties gedeeld worden door de solidariteitsreserve in goede tijden te vullen en in slechte tijden aan te wenden.

Van wie is de solidariteitsreserve?

 

De solidariteitsreserve wordt in principe door alle deelnemers gevormd en alle deelnemers kunnen er in principe van profiteren. Als je kiest voor een waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder, dan krijg je geen deel van de solidariteitsreserve mee. Bij de nieuwe uitvoerder ga je deelnemen in de daar geldende regeling die mogelijk ook een solidariteitsreserve heeft (afhankelijk van de gekozen invulling van die regeling). Je hoeft het pensioen echter niet over te dragen. Achterlaten in het fonds kan ook en dan blijft de solidariteitsreserve in het oude fonds van toepassing.

  Kapitaalopbouw voor pensioen

Wanneer wordt het persoonlijk pensioenkapitaal omgezet naar een pensioen?

 

Op het moment van pensioneren wordt het kapitaal omgezet in een pensioenuitkering.

Hoe wordt voorkomen dat vlak voor pensioneren nog grote beleggingsrisico’s loop?

 

Het pensioenfonds zal zijn beleggingsbeleid zodanig inrichten dat in de periode voor pensioneren geen grote verrassingen meer kunnen optreden.

Hoe wijzigt mijn pensioenvooruitzicht door de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel?

 

Medio oktober is het transitieplan op de website van Pensioenfonds PDN geplaatst. Hierin is te zien hoe de verwachte pensioenen in het nieuwe stelsel zich verhouden tot die in het huidige stelsel. Dat is voor verschillende leeftijden en verschillende categorieën deelnemers uitgewerkt.

Hoe verhoudt het kapitaal dat ik straks ga krijgen tot wat ik nu op mijn UPO zie?

 

Op de transitiedatum worden je opgebouwde aanspraken omgezet in een kapitaal De omrekening is kostenneutraal.

Als je bijna met pensioen kunt gaan, maakt het dan uit of je wacht tot na de transitie of daarvoor al gaat?

 

De keuze voor of na de transitiedatum maakt in principe niet uit.

  Pensioenpremie

Kun je zelf bepalen hoe je premie wordt belegd?

 

Het is niet mogelijk om zelf te bepalen hoeveel risico je wil nemen in de belegging van je premies en pensioenkapitaal. Het pensioenfonds is verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. Wel zal het fonds periodiek een zogenaamd risico-preferentie-onderzoek doen. De uitkomst van dat onderzoek laat zien welk risico deelnemers acceptabel vinden. Het beleggingsbeleid wordt daar op collectief niveau op ingericht.

Kan de premie per werkgever verschillen?

 

Op dit moment betalen alle werkgevers dezelfde premie aan Pensioenfonds PDN. Of dit in de toekomst kan veranderen is nu nog niet te zeggen.

Hoe hoog wordt de pensioenpremie na de transitiedatum?

 

Sociale partners hebben afgesproken dat de premie niet wijzigt bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Deze blijft dus 24,17% van het pensioengevend salaris. Wel zal de premie na de transitiedatum worden uitgedrukt als percentage van de pensioengrondslag. De pensioengrondslag is het deel van het salaris waarover pensioen wordt opgebouwd. Omdat een deel van je inkomen na pensioneren uit de AOW komt, hoef je niet over je hele salaris pensioen op te bouwen. Als de premie wordt uitgedrukt over de pensioengrondslag, dan bedraagt deze 30%.

  Gemiste indexatie

Worden de gemiste indexaties nog ingehaald bij de overgang naar het nieuwe stelsel?

 

Als de dekkingsgraad op het moment van invaren hoger is dan 109%, dan wordt het meerdere toebedeeld aan de persoonlijke pensioenvermogens. Deze toedeling vindt één op één plaats, dus bij een overschot van 10% wordt voor iedereen het persoonlijk pensioenvermogen dan wel het ingegaan pensioen, met 10% verhoogd. Dat kan gezien worden als een extra toeslagverlening. In het transitieplan wordt hierop meer in detail ingegaan.

  Invaren

Wat wordt bedoeld met spreidingstermijn?

 

Als de dekkingsgraad op het transitiemoment hoger is dan 109%, wordt het meerdere toebedeeld aan de persoonlijke pensioenvermogens. Als de stelseltransitie niet zou plaatsvinden dan was de buffer gebruikt voor de toekomstige indexaties en opvang van risico’s in mindere tijden. De buffer zou dan zeer geleidelijk worden aangesproken in de toekomstige jaren.

Bij het uitdelen van de buffer op het transitiemoment, biedt de wet ruimte om rekening te houden met het oorspronkelijk idee dat de buffer slechts geleidelijk beschikbaar zou komen. Daarvoor is de spreidingstermijn geïntroduceerd. De wettelijke default voor de spreidingstermijn is 10 jaar. Als die zou worden toegepast dan werd berekend welk deel van de buffer iemand zou krijgen als deze geleidelijk in 10 jaar zou worden uitgekeerd. Bij die berekening speelt de levensverwachting een belangrijke rol. De oudste groep deelnemers zou dan minder toebedeeld krijgen dan de jongste groep. De zo berekende bedragen worden wel in één keer beschikbaar gesteld bij de transitie.

Sociale partners hebben om een aantal redenen gekozen voor een spreidingstermijn van 1 jaar (zie het transitieplan voor verdere details).

Wat wordt bedoeld met invaren?

 

De keuze voor een nieuwe pensioenregeling geldt in principe voor de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken. Met invaren wordt bedoeld dat ook de bestaande pensioenaanspraken en -rechten worden verhuisd naar de nieuwe pensioenregeling.

Waarom is de verwachting dat pensioenen er in het nieuwe stelsel op vooruitgaan?

 

In het nieuwe stelsel kunnen kleinere buffers worden aangehouden. Hierdoor is het eerder mogelijk om de pensioenrechten en -aanspraken te verhogen, aangezien niet eerst de volledige buffer dient te worden opgebouwd. Daarbij worden verhogingen niet meer begrensd door het maximum van de prijs- of looninflatie, zoals nu wel het geval is. Keerzijde is wel dat het pensioen daarmee iets risicovoller wordt, maar door het spreiden van schokken en het gericht inzetten de solidariteitsreserve kan dit worden beperkt. Berekeningen hebben laten zien dat invaren voor (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden in de verwachting beter uitpakt dan niet invaren.

Hoe belangrijk is de dekkingsgraad op het moment van invaren?

 

Er is een minimaal gewenste dekkingsgraad vastgesteld van 109%. Bij die hoogte kunnen we de transitie naar het nieuwe stelsel doen zoals sociale partners die beoogd hebben (beschreven in het transitieplan). Bij hogere dekkingsgraden wordt de transitie profijtelijker omdat er dan geld beschikbaar komt om de individuele pensioenvermogens te verhogen.

Bij een dekkingsgraad tussen 107% en 109% is de transitie ook mogelijk, maar kan de solidariteitsreserve niet volledig gevuld worden. Die verdere vulling zal dan in de jaren na de transitie moeten plaatsvinden.

Bij een dekkingsgraad lager dan 107% op het moment van de transitie willen sociale partners opnieuw de situatie beoordelen en aanvullende afspraken maken. Dat geldt ook bij een zeer hoge dekkingsgraad, die door sociale partners is gesteld op hoger dan 130%.

  Compensatie

Waarom en voor wie is compensatie nodig?

 

Door het loslaten van de doorsneesystematiek kunnen groepen deelnemers nadeel ondervinden. Zij hebben in hun jonge jaren een premie betaald die bijdroeg aan de opbouw voor de oudere generatie in de veronderstelling dat deze systematiek ook van toepassing zou zijn als ze zelf ouder worden. Vanaf het transitiemoment gaan deelnemers echter een premie betalen die bestemd is voor het eigen persoonlijk pensioenvermogen en vervalt de solidariteit van de doorsneepremie. Het doorbreken van dit systeem leidt daarom tot nadeel voor oudere deelnemers. De pensioenwet biedt ruimte om de betreffende deelnemers daarvoor te compenseren. Het nadeel doet zich voor met betrekking tot de toekomstige pensioenopbouw. Daarom is compensatie alleen gericht op deelnemers en deelnemers met premievrije pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid. Gewezen deelnemers zijn wettelijk uitgesloten van compensatie aangezien zij geen toekomstige pensioenopbouw hebben binnen het fonds.

Hoe wordt gecompenseerd?

 

Voor alle leeftijdscategorieën is bepaald hoeveel pensioenopbouw vanaf de transitiedatum nog zou plaatsvinden op basis van het huidige opbouwpercentage van 1,738% (ouderdomspensioen op de huidige pensioenleeftijd 67). Daarnaast is de opbouw bepaald als wordt uitgegaan van de nieuwe leeftijdsonafhankelijke premie. Deze berekening is uitgevoerd op basis van de rentecurve ultimo 2023.  Het verschil in waarde tussen beide vooruitzichten wordt per leeftijd bepaald. Als het huidige vooruitzicht hoger is dan het nieuwe vooruitzicht, wordt dit verschil uitgedrukt als percentage van de pensioengrondslag. Dat bedrag wordt bij de transitie eenmalig toegevoegd aan het persoonlijk pensioenvermogen van de deelnemers die voor compensatie in aanmerking komen. Daarmee wordt voorkomen dat deelnemers jarenlang gebonden zijn aan overgangsrecht. Bij wijziging van pensioenuitvoerder (als mogelijk gevolg van baanverandering) kan deze aanpak tot een voordeel leiden wanneer de nieuwe pensioenuitvoerder wel een langjarig compensatietraject kent (maximaal 10 jaar). Daarentegen betekent dat wel dat deelnemers die kort na de transitie in dienst komen, geen compensatie meer krijgen.

Hoe wordt de compensatie betaald?

 

De wet biedt verschillende mogelijkheden om de compensatie te financieren. Dat kan uit het fondsvermogen, door tijdelijk extra premie te betalen of buiten de pensioensfeer. Sociale partners hebben afgesproken om de compensatie bij voldoende hoge dekkingsgraad op het transitiemoment te financieren uit het fondsvermogen. Op dat moment ontvangen de persoonlijke pensioenvermogens een eenmalige aanvulling. In totaal kost deze ongeveer 2% dekkingsgraad.

  Koopkracht

Kunnen pensioenen in het nieuwe stelsel de prijsinflatie bijhouden?

 

De pensioenen zijn in principe variabel en worden aangepast op basis van het behaalde beleggingsresultaat. Dit hoeft per definitie niet aan te sluiten bij de jaarlijkse prijsontwikkeling (beleggingsopbrengsten en prijsontwikkeling zullen veelal uit de pas lopen). Sociale partners streven naar een situatie waarin naar verwachting op lange termijn de gemiddelde prijsinflatie wordt bijgehouden. Omdat dit niveau niet gegarandeerd kan worden stellen sociale partners hierbij een ondergrens van tenminste 70% van de prijsinflatie. Dat wil zeggen dat wanneer Pensioenfonds PDN in zijn berekening constateert dat in de lange termijn verwachting de 70% grens niet gehaald wordt, er opnieuw afstemming door sociale partners nodig is over het behalen van de indexatie ambitie.